Geschiedenis

Tot medio 1957 was de Akademische Vereeniging (A.V.) Hollandia de enige vereniging van Nederlandse studenten aan de RWTH Aachen. Deze in 1885 opgerichte vereniging was op Duitse leest geschoeid, wat onder meer tot gevolg had dat het ledental tot circa 50 leden werd beperkt. Wanneer een Duitse studentenvereniging te groot dreigde te worden, werd er een zustervereniging afgesplitst (Unitas-Verbindung). Hoewel er medio jaren vijftig ongeveer 250 Nederlandse studenten aan de RWTH studeerden, was Hollandia niet van plan een zustervereniging op te richten. Omdat het als buitenlander praktisch onmogelijk was lid te worden van een Duitse vereniging, stonden dus ongeveer 200 Nederlandse studenten aan de RWTH Aachen in de kou.

Dat het in 1957 tot de oprichting van een tweede vereniging kwam, lag in de lijn der verwachtingen. De monopoliestrategie van Hollandia, dat zo graag de stelregel huldigde van ‘slechts één gezicht van de Nederlandse studenten aan de RWTH’ (oftewel Hollandia), had dit zelf uitgelokt.

De initiatiefnemer voor de oprichting van een tweede studentenvereniging was Egid Niël, zoon van de bekende Maastrichtse pianist Math Niël. Egid was derdejaarsstudent chemie. Einde 1956 benaderde hij M.L.M. (Lou) Vermin, die hij nog kende van de middelbare school in Maastricht. Vermin was in het Sommersemester van 1956 aan de studie chemie begonnen. Na enige discussies werd tegen het einde van het zomersemester 1957 ten huize van de familie Math Niël in de Bredestraat te Maastricht met de voorbereidingen voor de oprichting van een tweede studentenvereniging begonnen. Vanaf dat ogenblik werd Marcel Brouwers, een derde Maastrichtenaar en nog nuldejaarsstudent chemie, bij de plannen betrokken.

Uitgangspunten en strategie van de nieuwe vereniging

Uiteraard moest de nieuwe vereniging zich duidelijk onderscheiden van de A.V. Hollandia. Na een tweetal bijeenkomsten werd er voor de navolgende uitgangspunten gekozen:

  • De vereniging zou zich richten op de maatschappelijke en sociaal-culturele vorming van haar leden.
  • De vereniging zou op rooms-katholieke grondslag worden gebaseerd.
  • De vereniging zou op Nederlandse leest geschoeid worden; dat betekende Nederlandse studentenmores en geen numerus clausus voor het aantal leden.
  • Vestigingsplaats in Nederland zou, bij voorkeur, Vaals worden.
  • Nieuwelingen zouden in ‘lichte mate’ worden ontgroend en aan het einde van hun eerste semester al als lid worden geïnstalleerd.
  • Leden zouden bij officiële gelegenheden een pet, lint en Zipfel (corpslint) dragen, zoals gebruikelijke bij Duitse verenigingen.
  • Te zijner tijd zou, zoals gebruikelijk bij de Duitse studentenverenigingen, een Altherrenschaft of Philisterium worden opgericht. Echter los van de Activitas en met een Nederlands karakter.

Deze zaken zouden in statuten en/of huishoudelijk reglement worden vastgelegd. Uiteraard moest er een naam voor de vereniging worden bedacht. En er moest een moderator worden gevonden.

Voor het begin van het wintersemester 1957 waren de initiatiefnemers gereed met de voorbereidende werkzaamheden en kon de oprichtingsvergadering worden uitgeschreven. Een groot aantal Nederlandse studenten aan de RWTH werd uitgenodigd voor het bijwonen van de oprichtingsvergadering. Die vond plaats op 11 november 1957 in een zaaltje van hotel-restaurant Vaassen aan de Tentstraat in Vaals.

De oprichtingsvergadering werd bijgewoond door slechts een tiental belangstellenden, die nota bene allemaal chemie studeerden. Dit had dus meer weg van een faculteitsvereniging Chemie. Dit weerspiegelde zich uiteraard ook in de samenstelling van het bestuur in de eerstvolgende semesters. Hollandia sprak dan ook met grote minachting over een ‘Chemikerklub’.

Ondanks deze eenzijdige opkomst werd tijdens die vergadering besloten toch over te gaan tot de oprichting van een nieuwe Nederlandse studentenvereniging aan de RWTH in Aken. Er werd een bestuur gekozen: Jacques Prevoo (praeses), Lou Vermin (abactis) en Ger Schmets (quaestor). Zij kregen de opdracht statuten en een huishoudelijk reglement te ontwerpen, een geschikte naam te vinden, een moderator te zoeken, een verenigingsblad te ontwikkelen, ervoor te zorgen dat de vereniging door de senaat van de RWTH Aachen officieel zou worden erkend als een studentenvereniging van de RWTH Aachen, het verwerven van het lidmaatschap van de Allgemeiner Studierenderausschuss (ASTA) en aansluiting bij de Katholische Studentengemeinschaft (KSG) te bewerkstelligen. Tevens werd de aanwezigen dringend verzocht meer leden te werven, vooral uit de niet-chemische studierichtingen. Dat was allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de leden ondervonden op diverse fronten stevige weerstand van de A.V. Hollandia, die haar monopoliepositie bij de Nederlandse studenten ernstig in gevaar zag gebracht.

Wat gedacht werd dat het moeilijkste was – het vinden van een moderator en een geschikte naam-, werd het snelst opgelost: prof. dr. H. Dekkers (C.SS.R) werd de nieuwe moderator van K.A.V. Alcuinus. Van hem stamt ook het idee van de naam van de vereniging, genoemd naar Alcuinus van York.

Op weg naar officiële erkenning

De procedure voor officiële erkenning als studentenvereniging door de Senaat en de rector magnificus van de RWTH in Aken verliep probleemloos. In februari 1958 werd Alcuinus officieel erkend door de RWTH. De verwerving van het lidmaatschap van de ASTA had heel wat voeten in de aarde: Hollandia zorgde hier voor veel problemen en pas in het zomersemester 1958 werd de zaak geregeld door Ben Quanjel die naar de rector magnificus stapte.

Aanmelding en erkenning door de KSG (Katholische Studentengemeinschaft) verliepen aanvankelijk probleemloos. Door toedoen van Hollandia hebben zich echter in het zomersemester 1959 ook hier nog moeilijkheden voorgedaan.

Uiteraard werd er ook aandacht besteed aan de opzet en vormgeving van een jaarlijks (dies-)feest. Het eerste officiële diesfeest vond pas plaats op 28 februari 1959 in de stadsschouwburg van Sittard.

Aangezien er eerder besloten was dat er elk semester een nieuw bestuur zou aantreden werd voor het zomersemester 1958 een nieuw bestuur gekozen dat bestond uit Ben Quanjel (preases), Joep Thoma (abactis) en wederom Ger Schmets (quaestor). Ben Quanjel is de persoon die in de eerste jaren van Alcuinus enorm veel voor de vereniging betekent heeft.

Koninklijke goedkeuring

In het tweede semester van Alcuinus werden met bekwame spoed de statuten aangepakt: na veertien concepten kwamen de ontwerpstatuten aan het einde van dat semester gereed en werden in de ledenvergadering van 6 oktober 1958 goedgekeurd. Daarna werden deze voorgelegd aan het ministerie van Justitie voor koninklijke goedkeuring. Die werd verleend op 13 juli 1959.

Bij het bepalen van de datum van de lustrumfeesten wordt door de Activitas deze datum aangehouden als de oprichtingsdatum van Alcuinus. Tijdens dit semester ontwierp de vader van praeses Ben Quanjel een vaandel en de bul die tot op heden gebruikt wordt. De eerste bul werd op 17 juli 1958 uitgereikt.

In het zomersemester 1958 is er een redactieraad gevormd voor het latere lijfblad van Alcuinus met de ‘inspirerende en wervende’ naam Orgaan K.A.V. Alcuinus, met als ondertitel Corps Ned. Studenten Aken. De eerste hoofdredacteur werd Carel Daelman. Het eerste officiële nummer verscheen in december 1958.

Bul K.A.V. Alcuinus

Bijna kerkelijk verboden

Tijdens het zomersemester 1958 werd Alcuinus nog geconfronteerd met een merkwaardige nabrander van het lidmaatschap van de KSG. In die tijd verslechterde plotseling de relatie van Alcuinus met de KSG. Hoewel Alcuinus in Aken actief was, was het gevestigd in Vaals. Om zich rooms-katholiek te mogen noemen, zou de vereniging kerkelijke goedkeuring moeten aanvragen bij het bisdom in Roermond. Dit was destijds echter vergeten. Hollandia is destijds met deze fout naar de KSG toegestap, om de oprichting van Alcuinus te voorkomen. Dit werd later door een gesprek in Roermond alsnog opgelost.

Nobelprijswinnaar professor Debye als beschermheer

Begin april 1959 ging een officiële uitnodiging van het bestuur uit naar prof. Debye waarin hem een beschermheerschap van Alcuinus werd aangeboden en hem verzocht werd dit te willen aanvaarden. Per brief, die gedateerd was 15 mei 1959, ontving het bestuur de schriftelijke bevestiging dat hij de benoeming graag zou aanvaarden. Hier werd de hoogmoed van Hollandia uit het verre verleden genadeloos afgestraft. Prof. Debye was niet vergeten dat hij in de tijd dat hij student aan de RWTH was geweest, geweigerd werd als lid van Hollandia vanwege zijn (te geringe) afkomst. Hij was maar ‘spoorstudent’. Dit feit en de uiteindelijke erkenning van zijn wetenschappelijke verdiensten door zijn eigen Alma Mater de RWTH in Aken, zijn geboortestad Maastricht en de provincie Limburg zijn naar alle waarschijnlijkheid de diepere beweegredenen geweest voor prof. Debye ook het beschermheerschap over Alcuinus te aanvaarden.

André, een van Alcuinus’ leden, die zaakwaarnemer van prof. Debye in Europa was, wist dat de RWTH, uiteraard onder zware geheimhouding, Hollandia had geïnformeerd over het eredoctoraat van prof. Debye en de vereniging gevraagd had mee te werken aan een feestprogramma. Alcuinus werd destijds niet benaderd. Naast de festiviteiten van de RWTH en de Stadt Aken ontwikkelde Hollandia, tezamen met de gemeente Maastricht, de Fabrikantenkring Maastricht, de kamer van Koophandel van Zuid­ Limburg en de provincie Limburg een daverend programma. Wat Hollandia niet wist, was dat het bestuur van Alcuinus exact op de hoogte was van deze activiteiten en de daarbij betrokken organisatoren. En natuurlijk wist Hollandia niet dat prof. Debye beschermheer van Alcuinus zou worden.

Uiteraard wilde Alcuinus deze wetenschap en het aanvaarden van het beschermheerschap door prof. Debye ook publicitair zo veel mogelijk uitbuiten om zo haar positie als studentenvereniging definitief te bevestigen. De strategie was even simpel als doeltreffend. Op de dag dat de RWTH naar buiten zou komen met het persbericht over het eredoctoraat, zou Alcuinus met een eigen persbericht komen over de aanvaarding van het beschermheerschap van Alcuinus door prof. Debye. Vervolgens zouden alle betrokken organisatoren van de feestelijkheden worden bezocht en worden gewezen op het beschermheerschap van prof. Debye van Alcuinus met de boodschap dat zij het als organisatoren niet konden maken wel Hollandia maar niet Alcuinus uit te nodigen bij hun feestonderdeel. Zo gezegd, zo gedaan.

Uiteindelijk was het bestuur best tevreden met het resultaat van deze acties. Alcuinus had ook nog haar eigen feestje met prof. Debye op een later tijdstip. Debye arriveerde in de namiddag van 28 juni 1959 op de helihaven van Maastricht en werd daar afgehaald door Ben Quanjel. Hij logeerde bij zijn zus, mevrouw Niël-Debye, in de Rechtstraat in Maastricht-Wyck. Behalve zijn familie wachtte hem daar tevens het bestuur van Alcuinus op met een grote taart.

De erepromotie van prof. P.J.W. Debye aan de RWTH vond plaats op 29 juni 1959 in de aula van de RWTH op de Templergraben. Tijdens dit drankgelag hebben enkele Zuid-Limburgse industriëlen getracht Alcuinus en Hollandia met elkaar te verzoenen en aangeboden een ‘bemiddelingslunch’ te organiseren. Alcuinus was daartoe bereid. Hollandia heeft het echter laten afweten.

Installatie van beschermheer

De grote dag voor Alcuinus kwam op 1 juli 1959, toen prof. dr. P.J.W. Debye werd geïnstalleerd tot beschermheer van Alcuinus. De nog niet geïnaugureerde en geïnstalleerde erevoorzitter ir. Cornelis Raedts stelde zelf zijn huis ter beschikking. De kersverse beschermheer gaf bij zijn inauguratie een toespraak, waarin hij als voornaamste reden over zijn motivatie om het beschermheerschap te aanvaarden onder andere zei: ‘Ik houd gaarne contact met de jeugd en ik hoop dat het aanvaarden van het beschermheerschap van de K.A.V. Alcuinus voor de leden van Alcuinus een stimulans zal betekenen in hun verdere ontwikkeling.

Nieuwbegin in de jaren ’80

Na 15 jaar waarin het enorm goed ging was er een erg magere periode voor Alcuinus aan het einde van de jaren ’70.

In 1983 nodigde Marly Odekerken verschillende Nederlandse studenten uit in een cafeetje in Zuid-Limburg. Marly was in die periode voorzitter en het enige lid van Alcuinus. Ze gaf nog op verschillende middelbare scholen voorlichting over het studeren in Aken en hielp mensen bij problemen die te maken hadden met de inschrijving.

Tijdens vertelde Marly dat de Activitas op dat moment slechts uit een actief lid bestond, namelijk zijzelf. Ze had via het Auslandamt alle Nederlanders kunnen aanschrijven en de 10% respons die avond was ongeveer een twintigtal personen. De meeste waren eerste of tweede jaars.

Het klikte meteen met een aantal nieuwe gezichten; personen die eveneens voor Aken hadden gekozen, veelal in technische studierichtingen behalve overigens ene Richard van Hees. Marly vertelde, dat iedereen in principe gratis lid waren, want er bestond nog een stichting, die voor de uitgaven garant stond. Dat was natuurlijk een welkome mededeling en iedereen vond het gek, dat er zo weinig actieve leden waren.

Door de nieuwstart was er de mogelijkheid iets geheel nieuws op te zetten, zonder “last” te hebben van ouderejaars. Want meegesleurd te worden in een circus van oude studentikoze verenigingstradities, dat zou de meesten toen zeker niet aangesproken hebben; dat zat niet in de tijdsgeest. “Ontgroening? Nee, bedankt!”

Nog diezelfde avond werd besloten met een viertal personen het bestuur van Activatas te versterken en daarmee nieuw leven in de vereniging te blazen. Dat waren toentertijd Jo Finders, Hans Ottenheim, Richard van Hees, Frans Kremer.

Een uitgebreide versie van de geschiedenis door Lou Vermin is hier te vinden.